De netto-opbrengst van de vrachtwagenheffing komt enkel tot beschikking voor de transportsector, en dan in de vorm van subsidies voor emissievrije trucks. Dat schrijft minister Mark Harbers van Infrastructuur en Waterstaat bij de behandeling van de wet Vrachtwagenheffing in de Eerste Kamer.
Leden van GroenLinks hadden de minister gevraagd of er geen andere sectoren kunnen zijn die ook profiteren van de opbrengsten van de vrachtwagenheffing. Het is volgens hen goed denkbaar dat met deze euro’s besteed aan andere klimaatmaatregelen, de samenleving als geheel sneller en doelmatiger CO2 kan reduceren.

De minister schrijft: “Een belangrijk deel van de opbrengsten van de vrachtwagenheffing vloeit terug naar de algemene middelen van de Rijksbegroting omdat als uitgangspunt is gekozen dat de invoering van de vrachtwagenheffing neutraal is voor de Rijksbegroting. De compensatie voor de derving van de inkomsten uit het Eurovignet (de belasting zware motorrijtuigen), de afname van de accijnsinkomsten en de afname van inkomsten als gevolg van de verlaging van de motorrijtuigenbelasting voor vrachtwagens, worden gedekt uit de opbrengsten van de vrachtwagenheffing. De resterende inkomsten, verminderd met de invoerings- en exploitatiekosten, zijn de netto-opbrengsten van de vrachtwagenheffing. Deze netto-opbrengsten worden op basis van het vastgestelde meerjarenprogramma teruggesluisd naar de vervoerssector.
Bij de ontwikkeling van het meerjarenprogramma heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nadrukkelijk het bredere maatschappelijk perspectief voor ogen. Het meerjarenprogramma staat niet op zichzelf, maar gaat bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van het Nederlandse klimaatbeleid. Specifiek voor wegtransport is in het Klimaatakkoord overeengekomen om de CO2-uitstoot door achterland en continentaal vervoer in 2030 met 30% te reduceren, toewerkend naar een uiteindelijk uitstootvrije transportsector in 2050.
Deze opgave in het bijzonder vormt een belangrijke richtinggevende doelstelling bij de uitwerking van het meerjarenprogramma. Bij de uitwerking van het meerjarenprogramma worden – overeenkomstig het beleidskader Vrachtwagenheffing – als criteria gehanteerd dat de maatregelen doeltreffend, doelmatig, richtinggevend en sectorrelevant zijn en leiden tot kansen voor zowel grote als kleine bedrijven.2 Deze criteria en randvoorwaarden borgen dat de maatregelen in het meerjarenprogramma daadwerkelijk – op doelmatige en doeltreffende wijze – bijdragen aan innovatie en verduurzaming van de vervoerssector. Dat is immers het doel van de terugsluis. De afweging van voorgestelde maatregelen aan de hand van de genoemde criteria en randvoorwaarden beperkt zich daartoe en richt zich niet op de mogelijke investeringen in maatregelen in andere sectoren. De criteria en randvoorwaarden zijn daar niet voor bedoeld.

Hoewel het uitgangspunt is dat de netto-opbrengsten van de vrachtwagenheffing worden ingezet voor innovatie en verduurzaming van de vervoerssector, wil dat niet als vanzelf zeggen dat alle netto-opbrengsten naar het meerjarenprogramma gaan. Dat is afhankelijk van de inhoud van het programma, dat efficiënt en effectief dient te zijn. Daaruit vloeit voort dat de investeringsbehoefte hierbij leidend is. Voordat een meerjarenprogramma afloopt, wordt de werking ervan geëvalueerd met het oog op doeltreffendheid en doelmatigheid. Deze evaluatie wordt gebruikt voor de voorbereiding van een volgend meerjarenprogramma, maar kan ook aanleiding geven om geen of een beperkter meerjarenprogramma vast te stellen. Ook hiermee wordt geborgd dat de terugsluis van netto-opbrengsten bijdraagt aan innovatie en verduurzaming van de vervoerssector en dat de gelden daarvoor doeltreffend en doelmatig worden besteed.”