Pagina 49 van: TTM.nl nr. 3 2021

DE STRIJD OM DE PREMIES
Op dinsdag 27 juli jongstleden verscheen de zoveelste uitspraak van
de rechter in de zaak Van den Bosch tegen FNV. Dat behoeft enige
uitleg. Al jaren zijn FNV en Van den Bosch verwikkeld in een juridi-
sche strijd, waarbij er grofweg twee procedures van elkaar te onder-
scheiden zijn.
Een daarvan betreft de procedure waarbij FNV als zelfstandige pro-
cespartij de rechter heeft verzocht Van den Bosch te dwingen om
Nederlands loon te voldoen aan al haar buitenlandse werknemers.
Die verplichting zou voorvloeien uit de Detacheringsrichtlijn. In die
procedure heeft het Europees Hof uitspraak gedaan en terugverwe-
zen naar de Hoge Raad. De uitspraak van 27 juli jongstleden betreft
daarentegen de zaak waarin FNV namens tien individuele chauffeurs
de rechter verzoekt Van den Bosch te veroordelen tot het betalen
van achterstallig Nederlands loon. Deze chauffeurs
waren allen in dienst van buitenlandse nevenvestigin-
gen van Van den Bosch. Desondanks meende FNV dat
deze chauffeurs beloond dienden te worden op basis
van de Nederlandse cao. FNV legt aan deze eis ten
grondslag dat de werkzaamheden van deze chauffeurs
zo nauw verbonden zijn aan Nederland, dat Nederland
moet worden beschouwd als ‘gewoonlijk werkland’.
Indien dat inderdaad zo zou zijn, dan dienen de chauf-
feurs volgens Nederlandse arbeidsvoorwaarden te wor-
den beloond. Nadat de rechter in eerste aanleg in het
voordeel van FNV oordeelde, ging Van den Bosch in
hoger beroep. Het hof besliste toen in het voordeel van
Van den Bosch, waarna FNV in cassatie ging. Na terug-
verwijzing door de HR oordeelt het hof thans dus dat
Nederland inderdaad als gewoonlijk werkland dient te
worden beschouwd. Om tot dit oordeel te komen, wijst het hof op
een aantal omstandigheden. Allereerst begon en eindigde hun serie
vervoersopdrachten in Nederland. Daar stonden de vrachtwagens
klaar en vanuit Nederland vertrokken zij, na afloop van hun dienst,
weer naar hun woonplaats. De planning van de transporten vond
feitelijk vanuit Nederland plaats. Bovendien werden de instructies
over de transportopdracht (laad- en losadressen) rechtstreeks aan de
chauffeur vanuit Nederland gegeven. De loonbetaling, eventuele
ziekmeldingen en verlofaanvragen werden allemaal vanuit
Nederland geregeld. En ook de brandstofpas stond op naam van het
Nederlandse bedrijf. Kortom, aldus het Hof, alles wijst op Nederland
als gewoonlijk werkland. Mogelijk ziet FNV hierin aanleiding om bij
meerdere transportbedrijven betaling van Nederlands loon af te
dwingen. Al sluit ik ook niet uit dat zij eerst het verdere verloop van
deze procedure afwachten.
Er is in de uitspraak echter één zin waaruit in mijn ogen een nog veel
groter gevaar schuilt voor Nederlandse vervoerders met een buiten-
landse vestiging. Van den Bosch stelde, nu de sociale premies voor de
chauffeurs in Hongarije werden voldaan, dat dat toch wel moest
aantonen dat Hongarije het gewoonlijk werkland was. Het hof stelt
echter dat “niet vaststaat dat de heffing van Hongaarse sociale
zekerheidspremies in dit geval geheel juist is geweest”. Een half
verstaander weet in dit geval genoeg. Want deze zin opent de weg
tot veel zwaarder geschut, namelijk strafrechtelijke vervolging van
vervoerders vanwege het niet correct afdragen van sociale premies.
In België woedt die strijd al volop. De justitiële autoriteiten aldaar
zijn al overgegaan tot het strafrechtelijk vervolgen van vervoerders.
De werkzaamheden van deze buitenlandse chauffeurs zijn zo nauw
verbonden aan België dat ook aldaar de premies die-
nen te worden afgedragen. En het niet betalen daar-
van, terwijl je daar wel toe verplicht bent, levert nu
eenmaal een strafbaar feit op. Het hof in de zaak van
Van den Bosch twijfelt nu dus openlijk of betaling van
sociale premies wel op de juiste wijze heeft plaatsge-
vonden.
In dat verband is op 3 juni 2021 een belangrijke uit-
spraak gedaan door het Europees Hof. Een Bulgaars
uitzendbureau verzocht de Bulgaarse autoriteiten om
een zogenaamde A1-verklaring. Een dergelijke verkla-
ring houdt kort gezegd in, dat door de autoriteiten
goedkeuring wordt verleend om sociale premies van
werknemers aldaar af te dragen. De Bulgaarse autori-
teiten weigerden echter die goedkeuring, omdat de
werknemers allen in Duitsland zouden komen te wer-
ken. Aldus zouden de sociale premies niet in Bulgarije, maar in
Duitsland dienen te worden voldaan. Het Europees Hof bevestigt dat
die visie juist is en dat Bulgarije terecht de afgifte van de A1-verklaring
heeft geweigerd. Met deze uitspraak in de hand hebben justitiële
autoriteiten in West-Europa, dus ook Nederland, een ijzersterk
wapen in handen. Zelfs Oost-Europese overheden huldigen thans de
opvatting dat sociale premies in West-Europa dienen te worden
afgedragen. Daarmee staat dus vast dat vervoerders dat ten onrech-
te niet hebben gedaan, en daarmee wordt de deur tot strafrechte-
lijke vervolging wagenwijd opengezet. Een aantal jaren geleden
voorspelde ik al dat het volgende hoofdstuk in deze saga, de strijd
om de premies zou zijn. Die voorspelling lijkt uit te komen.
Patrick Bobeck | Advocaat en mediator te Haarlem, gespecialiseerd
in het wegvervoer, www.vallenduuk.nl
“
“
recht
TTM.nl augustus 2021 | 49
49_bobeckcolumn.indd 49 11-08-21 10:24