RECHT – No way home

RECHT – No way home featured image

Het vernietigen van de terugkeerplicht voor voertuigen werd door menig vervoerder met luid gejoel ontvangen. Het Europees Hof van Justitie achtte deze maatregel uit het mobiliteitspakket in strijd met het evenredigheidsbeginsel en zette een dikke streep door deze omstreden bepaling. Het zal voor menig transporteur een aanzienlijk besparing van (brandstof)kosten en tijd gaan betekenen. Om nog maar te zwijgen van de mogelijkheid een schadeclaim neer te leggen.

door Kevin Vierhout, ITL Attorneys

Ondanks deze ‘overwinning’ was er ook alle reden tot mineurstemming. De verzoekende lidstaten wensten niet alleen de terugkeerplicht voor voertuigen, maar ook de nodige andere maatregelen uit het mobiliteitspakket teniet te doen. Veruit de meeste bezwaren hadden betrekking op de organisatieplicht voor transportondernemingen om hun chauffeurs iedere vier weken in de gelegenheid te stellen terug naar huis te kunnen keren (return-home-driver-rule). De lidstaten betoogden onder meer dat sprake was van schending van het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het rechtzekerheidsbeginsel. Daarnaast meenden de lidstaten dat deze maatregelen het vrije verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging beperkten. Ondanks de gemotiveerde bezwaren wees het Hof deze een voor een af. In het sluitstuk van het drieluik aan ‘Spiderman-columns’ zal ik de overwegingen van het Hof ten aanzien van deze specifieke maatregel nader tegen het licht houden.

Ten aanzien van de ‘return-home-driver-rule’ benadrukt het Hof dat het gaat om een organisatieplicht van de werkgever om zijn chauffeur met alle mogelijke middelen (en alle daarmee gepaard gaande kosten) in staat te stellen om naar de exploitatievestiging of de woonplaats van de chauffeur terug te keren. Deze organisatieplicht mag echter geen afbreuk doen aan de vrijheid van de chauffeur om ervoor te kiezen zijn wekelijkse rusttijd op een door hem gewenste plaats te nemen. Dit staat volledig ter bepaling van de chauffeur en kan niet door de werkgever afgedwongen worden. Voorkomen moet echter worden dat sprake is van een zekere mate van ‘schijnvrijwilligheid’. Dat betekent dat een chauffeur niet op voorhand en in zijn algemeenheid afstand kan doen van zijn terugkeerrecht. Het is een organisatieplicht van de werkgever die de werkgever ook dient aan te kunnen tonen. Echter, dat de Uniewetgever geen nadere regels heeft opgesteld hoe een werkgever aan zijn organisatieplicht kan voldoen, maakt niet dat de huidige regel in strijd is met het rechtzekerheidsbeginsel, aldus het Hof. Integendeel, om de vrijheid van de chauffeur te kunnen waarborgen dient de maatregel flexibel genoeg te zijn zodat de werkgever die in ieder specifiek geval kan toepassen. Daarmee is met de huidige algemeen geformuleerde ‘return-home-driver-rule’ het rechtszekerheidsbeginsel allerminst geschonden.

Voor wat betreft het beroep op het beginsel van gelijk behandeling merkt het Hof op dat vanwege het enkele feit dat een bepaling verschillende gevolgen heeft voor diverse lidstaten gelet op hun geografische ligging, dit niet zonder meer een schending van het gelijkheidsbeginsel hoeft te betekenen. In het bijzonder niet wanneer dit objectief gezien gerechtvaardigd wordt door de gemeenschappelijke belangen en doelstellingen die met deze bepaling worden nagestreefd, zoals het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden. Meer in het bijzonder het recht van iedere Europese chauffeur om regelmatig in zijn eigen woonplaats te kunnen rusten.

Evenmin achtte het Hof dat sprake was van een beperking van de vrijheid van vestiging. In de eerste plaats omdat de ‘return-home-driver-rule’ geen belemmering is voor het recht van transportondernemingen om in andere lidstaten hun vervoersactiviteiten uit te oefenen door bijvoorbeeld een dochteronderneming, filiaal of agentschap op te richten. Ten tweede beperkt het transportondernemingen evenmin om hun activiteiten elders te ontplooien. Het tegenargument dat de ‘return-home-driver-rule’ voor bepaalde transporteurs extra kosten met zich mee zou brengen was volgens het Hof inherent aan het bedrijfsmodel van deze ondernemingen. Echter, is het op geen enkele wijze een (ongerechtvaardigde) beperking van de vrijheid van vestiging.

Al met al oordeelde het Hof telkens weer dat de Uniewetgever een evenwichtige afweging van de verschillende betrokken belangen heeft gemaakt om de legitieme na te streven doelstellingen van de Europese Unie te bereiken. Daarmee bleef de omstreden ‘return-home-driver-rule’ uit het mobiliteitspakket zoals die was, al geeft de toelichting van het Hof wel aanleiding voor zeer interessante discussies. De vrijheid van de chauffeur staat namelijk voorop. Een vrijheid die de chauffeur in staat stelt te kiezen zijn wekelijkse rust waar dan ook te genieten. En hoewel gewaakt moet worden voor de zogenaamde ‘schijnvrijwilligheid’ en de werkgever zijn organisatieplicht echt wel op orde moet hebben, kan deze autonomie er zomaar eens voor gaan zorgen dat chauffeurs voorlopig ‘No Way Home’ zijn.

Kevin Vierhout – ITL Attorneys – www.itla.eu

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.

Zorg dat je niets mist. Abonneer je nu op TTM.nl. Abonneer